Ruimtelijke ordening: Deel 2

Ruimtelijke ordening: Deel 2

Een maakbare leefomgeving

We staan er vaak niet bij stil. We leven als maatschappij in de ruimte die ooit op een bepaalde manier geconstrueerd is. Soms lijkt het niet altijd zo, maar met name in Nederland is over elke vierkante meter nagedacht. Op deze manier zijn gebieden al sinds vroeg in onze geschiedenis gepland door de mens. Daardoor hebben we een maakbare leefomgeving. Dit planproces van de ruimtelijke ordening is niet rechtlijnig of gestandaardiseerd, door verschil in denken en opvatting zijn er door de jaren heen transformaties ontstaan in het ruimtelijke beleid van overheden en de daarmee ingeslagen (nationale) ruimtelijke koers. Mede door invloeden van buitenaf en nieuwe inzichten zien we duidelijke veranderingen terug binnen het domein van de ruimtelijke ordening door de jaren heen.

Om een beeld te schetsen van deze belangrijke ontwikkelingen binnen de ruimtelijke ordening vanaf de oorlog, vind je hieronder een aantal sterke planologische stromingen verder toegelicht.

Ruimtelijke ordening vanaf WOII

Na de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog moesten we met name steden opnieuw opbouwen. Nederland gaat in de jaren na de oorlog en in de jaren ’50 en ’60 behoorlijk op de schop. Deze wederopbouw werd opgezet op een manier waarin de overheid besloot over waar, hoe, wat en hoeveel te bouwen. Als gevolg van de oorlog was er een prangende woningnood. Het aanbod was absoluut niet toereikend en er moesten snel veel woningen bijkomen. Helemaal na babyboom na de oorlog was dit noodzakelijk. De steden, zoals Rotterdam en Nijmegen, hadden bovendien herstel en vernieuwing nodig.

Om deze redenen, moesten ze snel en goedkoop zoveel mogelijk woningen bouwen. De overheid stimuleerde de toepassing van prefab-bouwsystemen. Door de toepassing van nieuwe materialen en technieken, zijn tussen 1940 en 1965 2,5 miljoen ‘kant-en-klare’ gebouwen gerealiseerd, bij de helft hiervan ging het om woningen. Zowel in de stedenbouw als in de architectuur trad er hierdoor sterke uniformering op, ook wel de blauwdrukplanning genoemd.

 

Strokenbouw

Het naoorlogse ideaal van goed wonen was gebaseerd op het principe licht, lucht en ruimte. Het gesloten bouwblok maakte plaats voor strokenbouw in het groen. Portieketageflats werden incidenteel afgewisseld met hoogbouw. De functies van een stad (wonen, werken en recreatie) werden gescheiden en verbonden met een ruim netwerk van infrastructuur waarbinnen de verkeerssoorten op hun beurt ook van elkaar werden gescheiden. De wijkgedachte is een ordeningsprincipe waarmee het mogelijk is om de grootschalige uitbreidingen overzichtelijk in te delen.

Elke wijk had eigen voorzieningen zoals winkels, scholen en kerken. De wijken waren weer onderverdeeld in buurten met voorzieningen op loopafstand. Demografie, economie en mobiliteit waren van grote invloed op het stedenbouwkundige ontwerp. Planologen rekenden aan onder meer vierkante meters, bevolkingsgroei, het aantal winkels per wijk, doelgroepen en woon-werkafstanden.

 

Achterstand niet alleen in steden

Niet alleen de steden hadden problemen als gevolg van de oorlog, ook op het platteland was er een flinke achterstand. Zo was er sprake van een beperkte bereikbaarheid, slechte waterhuishouding en grote armoede. In het IJsselmeer maakten ze mede hierom van water nieuw land. De drooggelegde polders betekenden het nieuwe ontworpen platteland, de start van planmatig en productiegericht land. Dit is het voorbeeld dat de mensen bedreven waren in het creëren van maakbare ruimte. Nederland zet daarnaast ook in op het economische herstelproces door het aanleggen van grootschalige infrastructuur als havens, bruggen, spoor-, water-, en snelwegen.

De nota’s Ruimtelijke Ordening van 1958 tot en met 1976 behandelden grotendeels dezelfde thema’s en de overheid wilde de snelle suburbanisatie in de randstad in banen leiden door de groei van steden in andere delen van het land te stimuleren. Zo werden in de Derde nota uit 1973 groeikernen aangewezen, zoals Groningen, Zwolle en Amersfoort. Deze steden moesten grote aantallen door het Rijk gesubsidieerde woningen bouwen.

 

Na de uniforme wederopbouw

Een nieuwe wijkgedachte kwam op als tegenreactie tegen het ver doorgevoerde modernisme en de grootschaligheid en uniformiteit van wijken zoals Pendrecht in Rotterdam of de Bijlmermeer in Amsterdam. De zogenoemde bloemkoolwijk deed zijn intrede. Het idee van de galerijflat ging aan de kant en in de stedenbouw kwam de nadruk meer te liggen op kleinschaligheid en herkenbaarheid. De bloemkoolwijken hebben een labyrintisch karakter door hun onregelmatige structuur waar wegen en autovrije woonpaden doorheen kronkelen. Kenmerkend zijn de onregelmatige verkavelingen, verspringende rooilijnen, hofjes, speeltuinen, parkjes en grachtjes met bruggen. Verder werd ook de herintroductie van de baksteen en pannendaken met wisselende kapvormen typisch voor de bloemkoolwijken. In alle opzichten totaal verschillend ten opzichte van de uniforme systeembouw.

 

Decentralisatie Ruimtelijke Ordening

In de Vierde nota over de Ruimtelijke Ordening uit 1988 lag de focus niet meer op het spreidingsbeleid. De aandacht was verschoven naar de economische potenties van de 4 grootste steden. Met deze konden ze de decentralisatie inzetten. De gemeenten kregen de verantwoordelijkheid voor de stedenbouwkundige invulling van uitbreidingswijken. Als gevolg werden door bijna het hele land nieuwbouwwijken gepland. Als reactie op de onoverzichtelijke bloemkoolwijken kregen deze wijken en de architectuur een strakker, maar ook een afwisselender aanzien, de alom bekende vinexwijk. Een spraakmakend voorbeeld was de Amersfoortse uitbreidingswijk Kattenbroek, waar verschillende thema’s werden bedacht waarmee ieder onderdeel van de wijk zich kon onderscheiden. ‘Theming’ van woonwijken is inmiddels wijdverbreid.

 

Architectuur

Deze ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening zetten door naar de 21e eeuw. Dit houdt niet per se in dat de fysieke eigenschappen van steden of wijken nog groots veranderen. Vanzelfsprekend zijn er veranderingen in denken en uiterlijke kenmerken, zoals de architectuur en de opzet van bepaalde wijken. Meer in het oog springend, zijn de institutionele veranderingen binnen de planologie de laatste jaren. Bovendien domineren in deze fase maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing, permanente leegstand van binnensteden en kantoren, klimaatverandering en de transformatie van het landelijk gebied het planologisch debat.

Met name de institutionele veranderingen (als gevolg van deze ontwikkelingen) en de match tussen de fysieke en de sociale component in de ruimte worden in het vervolg nader uitgelicht. Zulke veranderingen kunnen, bijvoorbeeld door het toepassen van integrale gebiedsontwikkeling, uitkomst bieden in het tackelen van bovenstaande opgaven in de samenleving.

Klik hier om terug te gaan naar Ruimtelijke ordening: Deel 1

Zie jij jezelf in dit vakgebied werken?