

Met de veranderende denkwijzen binnen de planologie, van modernistische systeembouw tot de vinexwijk, zijn we aanbeland in de 21e eeuw. Dit betekent ook een nieuwe periode voor de ruimtelijke ordening en dit gaat hand in hand met zelforganisatie. Dat houdt in dat ruimtelijke projecten op een lager schaalniveau en steeds vaker op basis van maatwerk uitgevoerd worden. Hierdoor ontstaan lokale burgerinitiatieven die steeds meer zeggenschap krijgen over hun eigen gebied en die daadwerkelijk de ruimte veranderen.
Integrale gebiedsontwikkeling
De ontwikkeling van gebieden wordt steeds complexer. ‘Simpele’ uitleglocaties bestaan in feite niet meer. Ontwikkelingen moeten rekening houden met de omgeving. Desondanks kunnen ontwikkelingen daarbij gevolgen hebben voor de leefomgeving. Burgers die in de omgeving wonen, hebben meer en meer inspraak op deze gebiedsontwikkelingen en worden daarom ook steeds mondiger. Milieu en andere omgevingsaspecten spelen hierbij in toenemende mate een rol. Vaak gaat het hierbij niet om een enkel aspect, zoals geluid, maar om een combinatie van aspecten. Daarbij stelt elk aspect zijn eigen randvoorwaarden voor de ontwikkeling.
Integraal proces
Gebiedsontwikkeling is bij uitstek een integraal proces, waarbij ze niet naar één enkel omgevingsaspect kijken. Aspecten worden in samenhang, integraal tegen elkaar afgewogen. Het uiteindelijke resultaat moet voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Een gebiedsontwikkeling kenmerkt zich dus door een combinatie van verschillende functies, zoals wonen, bedrijven, detailhandel, groen, recreatie en infrastructuur. Over het algemeen is er sprake van een zekere mate van complexiteit door bijvoorbeeld de ligging, het aantal af te wegen aspecten en het grote aantal belanghebbenden.
Gebiedsontwikkeling is vooral een taak van provincies en gemeenten. Denk hierbij aan het beheer van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Het Rijk helpt provincies en gemeenten door belemmeringen in de regelgeving weg te nemen en door experimenten toe te staan. Zo is het ruimtelijk beleid niet meer vooral op de Rijksoverheid gericht, maar worden bevoegdheden gedecentraliseerd. Op deze manier kan efficiënter en beter maatwerk geleverd worden.
Burgerinitiatieven en zelforganisatie
Wat we binnen de ruimtelijke ordening vaker voorbij zien komen, is de zogenaamde organische gebiedsontwikkeling. Dit gaat om een procesmatige aanpak met een open-einde karakter, waarbij ruimte is voor (kleinschalige) initiatieven van diverse partijen. Om deze belangen goed te kunnen meenemen, is het noodzakelijk deze in elke fase van het planproces in beeld te hebben.
Dit planproces biedt meer flexibiliteit en de overheid heeft in dit proces een meer faciliterende rol. Op deze manier ontstaat binnen de hedendaagse stroming van de ruimtelijke ordening de switch van gekaderd top-down beleid naar het meer open bottom-up initiatief. De toenemende stem van burgers en (kleinschalige) burgerparticipatie mondt vaak uit in deze burgerinitiatieven, zoals energiecoöperaties of dorpsverenigingen. Deze ontstaan vaak in het gebied zelf en ze krijgen nu de kans om daadwerkelijk projecten uit te voeren en te realiseren.
Er is draagkracht om ontwikkelingen door te zetten in de ruimte, dit houdt vaak in dat de fysieke en sociale componenten in de ruimte overeenkomen en samensmelten. Burgers nemen het heft in eigen hand binnen het beleid wat geldt voor hun gebied. Er is in die zin sprake van een terugtrekkende overheid. Met de komst van Omgevingswet is het voor burgers makkelijker om activiteiten uit te voeren. Hierdoor lopen ze in mindere mate tegen barrières en belemmeringen aan. Want bij gebiedsontwikkeling sluit, wat vorm en inhoud betreft, de gedachte van de Omgevingswet goed aan, die dit proces juridisch zou kunnen faciliteren.
Kanttekeningen van zelforganisatie
Gezien de vele voordelen van burgers die participeren in een decentraal en integraal ruimtelijk proces zijn de uitkomsten van projecten vaak gunstig. Toch kan de toenemende mate van zelforganisatie ook leiden tot hindernissen of negatieve effecten. Daarom zijn er enkele kritische kanttekeningen van zelforganisatie.
Ten eerste maken lokale gebieden beslissingen op basis van consensus, in andere woorden dat iedereen zich erin kan vinden. Een initiatief kan verbindend werken en kan de sociale cohesie binnen een dorp versterken. Een initiatief dat niet op de steun van de overgrote meerderheid van de burgers kan rekenen, kan echter zorgen voor conflicten binnen een gemeenschap. Dit beïnvloedt de leefbaarheid en sociale cohesie sterk op een negatieve manier. Daarnaast spelen lokale elites vaak een grote rol bij burgerinitiatieven. Veel initiatieven worden getrokken door gepensioneerde, hoogopgeleide, witte mannen. Zij hebben tijd en goede netwerken, maar zijn niet per se een representatieve afspiegeling van de gemeenschap en de mogelijke diversiteit aan wensen.
Burgerinitiatieven
Ten tweede kan het actief stimuleren van burgerinitiatieven lokaal tot grotere verschillen leiden. Niet alle gemeenschappen beschikken namelijk over voldoende sociaal kapitaal om een initiatief tot stand te brengen. Vaak wordt er een groot beroep gedaan op vrijwilligers en hun vrije tijd. Ook beschikken niet alle dorpen over voldoende capabele inwoners of de noodzakelijke informele contacten met gemeenteambtenaren. Per gebied kan dit dus flink verschillen. De verwachting is dat in krimpregio’s vooral de emigratie van ondernemende en hoogopgeleide mensen zal toenemen, mensen die nu juist een belangrijke rol spelen bij het succes van initiatieven.
Tot slot vormen overheden zelf ook een risicofactor bij het realiseren van burgerinitiatieven. Beleidsveranderingen en -onduidelijkheden zoals het intrekken van subsidieregelingen, stopzetten van exploitatievergoedingen of onduidelijke procedures hebben een grote impact op de realisatie en continuïteit van burgerinitiatieven. Betere coördinatie en communicatie tussen stakeholders op verschillende schaalniveaus kan hier uitkomst bieden.
Negatieve effecten
Waar organische integrale gebiedsontwikkeling vaak van toegevoegde waarde is voor een ruimtelijk project en er hiermee voor zorgt dat de fysieke en sociale component in de ruimte bij elkaar aansluit. Het kan ook tot negatieve (neven)effecten leiden. Noodzakelijke beslissingen die ook tegenstanders scheppen of minderheidsbelangen dienen, kunnen daarom het best worden overgelaten aan een daartoe gemachtigde gemeenteraad. Dit resulteert dan in overheid gestuurde ruimtelijke planvorming. Een combinatie van (top-down) gereguleerde wet- en regelgeving, gestuurd door (decentrale) overheden met (bottom-up) burgerinitiatieven op basis van zelforganisatie is voor vele lokale gebieden de best passende oplossing. De fysieke en sociale eigenschappen van een bepaald gebied of project vragen dus om een aanpak die, afhankelijk van deze eigenschappen, per casus verschillend kan zijn en anders kan uitpakken.